Volgens de Dikke van Dale zijn er vijf manieren om het woordje strijd uit te leggen. Gevecht, gezamenlijk gevecht, gevecht met zichzelf, wedstrijd en tegenspraak. Zo is er dus ook niet één Turks woord dat de lading dekt van het woord ‘strijd’. De woorden kavga en mücadela komen het beste in de buurt. Mücadela heeft een positievere en eervollere lading in mijn geschiedenis. Het betekent dat je niet opgeeft bij tegenslag. Het is een worsteling waarbij jouw volharding en doorzettingsvermogen verwoord wordt. Kavga is wat alledaagser. Dat gaat over zaken als de vuilniszak niet naar buiten willen brengen of een bepaalde plek op de bank opeisen. Het is wat feller en er zit geen lange termijn doel achter. Terwijl ik dit zo schrijf, bedenk ik dat sommige kavga, met de koppigheid, trots en het temperament die kenmerkend zijn voor de context waarin ik ben ontstaan, wel weer lange gevolgen kan hebben.
Toen ik een jaar of acht was had mijn moeder met haar zus een strijd dat twee zomervakanties heeft geduurd. Dat was vervelend want mijn tante had kinderen in mijn leeftijd waarmee ik kon optrekken. Door de ruzie mocht ik niet met ze omgaan. Tijdens de reis naar het land waar altijd de zon scheen, vroeg ik aan mijn moeder waarom zij ruzie had met haar zus. Dan was de uitleg: ‘Ze heeft mij niet gegroet in de gang bij mijn oom thuis en dat doet zij altijd.’ Als achtjarige snapte ik daar niks van. De derde vakantie hadden de vrouwen in de straat waar ons huis stond er genoeg van. Ze hebben mijn tante naar ons huis gesleept. Ons huis heeft twee woonlagen met een open trap aan de buitenkant van het huis. We waren thee aan het drinken toen het rumoerig werd op de trap. Ik hoorde mijn tante foeteren en de vrouwen uit de straat alleen maar ‘sssst, ssst, stel je niet zo aan’ zeggen. Mijn vader deed hetzelfde tegen mijn moeder. Toen de vrouwen binnenkwamen, stond hij op en riep met een glimlach naar de vrouwen: ‘Ik ga vlees halen, zo te zien hebben we gasten.’
Strijd hoort een beetje bij mij, bij wie ik ben geworden.
De groep vrouwen kwam binnen in het leefgedeelte van ons huis, wat tegelijk de hal is. De leefgedeeltes zijn in Karaman heel sober ingericht met stevige strokussens tegen de muur en zachte kussens op de grond. In mooie diepe kleuren die ook op het tapijt op de grond terugkomen. Je zit dan met z’n allen op de grond. Mijn moeder stond op en ik dacht dat mijn moeder de kamer uit zou lopen. Maar ze gaf mijn tante een handkus en mijn tante gaf haar een stevige knuffel. Daarna gingen alle vrouwen die erbij stonden, inclusief die twee, huilen. Verbaasd keek ik naar deze nogal dramatische vertoning. Wat de dag nog mooier maakte was dat nog geen kwartier later de zoon van mijn tante die een jaar jonger is dan ik binnen kwam lopen. Of ik zin had om met zijn zus, verse zonnepitten te gaan halen bij de plaatselijke kruidenier. Die dag heb ik met hun een zak zonnepitten opgegeten op het dak van hun schuur wat grensde aan het huis van mijn ouders. We waren veel aan het giechelen er kwamen nog andere kinderen uit de straat op het dak zitten. Iedereen had een klein papieren zakje waar geroosterde kikkererwten, pinda’s of zonnepitten in zaten. Het uitzicht was adembenemend. Twee grote bergen waarachter de zon verdween met hier en daar een huis en lange rijen met populieren. De rest van die vakantie heb ik bij mijn tante gelogeerd. De terugreis begon op het busstation in Karaman waar we de bus moesten hebben om naar het vliegveld te gaan. Ik heb tranen met tuiten gehuild omdat ik niet terug naar Nederland wilde.
Tranen met tuiten horen bij strijd. Bij strijd hoort soms ook afscheid nemen. Bij afscheid nemen hoort rouwen om het verlies of het deel wat je bewust loslaat. Strijd hoort een beetje bij mij, bij wie ik ben geworden. De stille strijd met mezelf om tot bepaalde doorbraken te komen, of door de dat-doe-ik-nou-eenmaal-zo dingen heen te komen. Met de strijd met mijn omgeving ben ik veel minder mee bezig. Met trots ben ik de jongste dochter van mijn ouders. Op de weg die ik heb bewandeld, is alle rijkdom die ik bezit op een andere manier tastbaar. Het zijn rijke herinneringen die ik hier met de lezers deel. Zo rijk als mijn leven en herinneringen is, zo leeg en arm is mijn portemonnee, zeg ik met een glimlach. Ik voel hier geen schaamte bij. Zoals de grote denker Friedrich Nietzsche het beschreef. De fase van ‘word wie je bent’ ben ik aan het afronden en de fase van Amor Fati (omarm het leven zoals het komt) ben ik aan het ontvangen. Het levert deze mooie verhalen op en voegt een andere dimensie toe aan de discussies over de andere vreemdelingen. Wie en wat dat ook mag zijn.
Fijne zondag en tot volgende week!